63
Het Grand Café valt over haar heen, zodra ze een voet over de drempel zet. Irma deinst ervan terug en grijpt zich vast aan het eerste het beste object dat daarvoor in aanmerking komt. Dat is de kapstok bij de deur. Ze klemt haar handen om de paal en sluit haar ogen.
Er staat iemand naast haar. ‘Ga even zitten,’ hoort ze Jeltje zeggen. ‘Hier is een stoel.’
Irma houdt haar ogen gesloten en drinkt uit het glas water dat tegen haar lippen wordt gedrukt. Ze merkt dat ze doodmoe is en vraagt zich af hoe ze vandaag ooit de avond kan halen.
‘Je moet eens even een dag vrij nemen,’ stelt Jeltje vast. ‘Nee, niet protesteren. Ik bel Vince en ik regel het met hem.’
Er komen meer mensen om haar heen staan. Ze zijn het er allemaal over eens dat ze vandaag niet moet werken. De chef-kok helpt haar overeind en begeleidt haar naar het kantoor van Vince. Jeltje reikt haar de telefoon aan. ‘Het is Vince. Hij komt vandaag naar de zaak en jij kunt vrij nemen.’
Irma heeft niet de moed om te protesteren en ze verwacht ook niet dat dit enig nut zal hebben. Ze laat zich ervan overtuigen dat ze het beste naar huis kan gaan en zit opeens in de auto. De situatie voelt vreemd aan, ze is meer toeschouwer dan speler. Ze kijkt naar haar eigen leven, naar zichzelf, naar acties die ze uitvoert maar die niet tot haar doordringen.
Slaapt ze? Is dit een droom? Ze ziet op het laatste moment het rode stoplicht en kan net op tijd remmen. Haar hart knalt bijna uit haar borstkas.
Ze wil niet naar huis, nog niet.
De buurvrouw van haar moeder zet demonstratief haar handen op haar heupen als ze Irma ziet. ‘Zo, kom jij ook nog eens tevoorschijn? Je mag wel eens een beetje meer aandacht aan je moeder besteden, die stakker wordt zo kreupel als de neten. En ze haalt ook steeds meer vreemde mensen in huis. Is ze soms bekeerd tot een geloof? De buren van een kennis van me hadden opeens ook iedere week een stel mensen op bezoek. Blijken die lui lid geworden te zijn van een kerk en zitten ze iedere donderdagavond met z’n allen te klappen en te zingen en halleluja te roepen. Je zult er maar naast wonen.’
‘Wordt er bij mijn moeder geklapt en gezongen?’
‘Nee, dat niet.’
‘Waar hebben we het dan over?’
‘Over wat ik al zei, dat jij wel eens een beetje meer aandacht mag besteden aan je moeder.’
Voordat Irma een vinnig antwoord kan bedenken, wordt de deur geopend en wenkt haar moeder haar op een ongeduldige manier. ‘Niet met de buurvrouw praten, ze wil iedereen uithoren en heeft overal kritiek op.’
Irma omhelst haar moeder. ‘Wat is er met je heupen?’
‘Dat is niet best, kind. Ik denk dat ik er nu toch aan zal moeten geloven. Links gaat nog wel, maar rechts is het helemaal mis. Pijn, pijn, pijn, ik kan er niet van slapen. Ik moet volgende week naar een specialist, de huisarts heeft me doorverwezen. Hij heeft ook gezegd dat ik volgens hem toe ben aan een nieuwe heup. Vreselijk, een narcose, een ziekenhuisopname en daarna revalidatie. Ik heb nu al heimwee naar mijn eigen huis.’
Irma glimlacht. ‘Beetje voorbarig, vind je ook niet? En wat bedoelde de buurvrouw met die opmerking over vreemde mensen die je in huis haalt?’
‘Dat mens is gek, luister niet naar haar. Ik haal nooit vreemde mensen in huis, ik kijk wel uit. Ik doe niet eens de deur open als ik niet weet wie ervoor staat. Je hoort tegenwoordig de meest vreselijke dingen over oude mensen die in hun eigen huis worden beroofd en neergestoken. Nee, ik kijk wel uit. Moet jij niet werken?’
Irma volgt haar moeder met haar ogen als ze naar de keuken loopt. Eigenlijk loopt ze niet, ze strompelt. Ze sleept met haar rechterbeen.
‘Dat van die nieuwe heup zou wel eens hard nodig kunnen zijn,’ zegt ze.
‘Hou op!’ gebiedt haar moeder.
Er ligt een dikke laag stof op het dressoir en in de vensterbank hangen de bloemen van de cyclamen er troosteloos bij. Irma ziet dat haar moeder haar blik volgt en probeert iets te verzinnen wat niet te confronterend klinkt.
‘Ik kan het allemaal niet goed meer bijhouden,’ zegt haar moeder. ‘Ik zie je wel kijken.’
‘Je hebt hulp nodig. Het wordt tijd dat we iets in de vorm van thuiszorg gaan regelen.’
‘Geen denken aan. Ik wil niet iedere week een vreemde in mijn huis.’
‘Die verzorgsters blijven geen vreemden en je zegt zelf dat je het allemaal niet goed meer kunt bijhouden. Hulp vragen is geen schande. Kijk om je heen, je huis vervuilt. Hoe zit het eigenlijk met douchen? Lukt dat je nog wel zelfstandig?’
‘Ik gebruik een douchekruk. Laat het me alsjeblieft zelf regelen. En nu een ander onderwerp, ik moet je iets vertellen.’
Ze zitten samen aan de eettafel en drinken koffie. Haar moeder blijft eindeloos lang in haar kopje roeren. ‘Ik heb de gemeente gebeld,’ zegt ze. ‘Ik heb gevraagd op welke manier ik je vader dood kan laten verklaren.’